Een Cursus
In Wonderen

Geautoriseerde Online Editie
Werkboek

LES 160

Ik ben thuis. Angst is hier de vreemdeling.

1. 1Angst is een vreemdeling op de wegen der liefde. 2Vereenzelvig je met angst en je zult voor jezelf een vreemde zijn. 3En dus ben jij aan jezelf onbekend. 4Wat jouw Zelf is, blijft een buitenstaander voor het deel van jou dat meent dat het werkelijk is maar anders dan jijzelf. 5Wie kan in zulke omstandigheden bij zinnen zijn? 6Wie anders dan een gek zou kunnen geloven dat hij is wat hij niet is, en tegen zichzelf oordelen?

2. 1Er is een vreemdeling in ons midden die van een idee stamt zo wezensvreemd aan de waarheid, dat hij een andere taal spreekt, naar een wereld kijkt waar de waarheid geen weet van heeft, en datgene begrijpt wat de waarheid als onzinnig beschouwt. 2Nog vreemder is het dat hij niet beseft tot wie hij komt en toch volhoudt dat zijn huis hem toebehoort, terwijl hij die er thuis is, nu een buitenstaander wordt. 3En toch, hoe makkelijk zou het zijn te zeggen: ‘Dit is mijn huis. 4Hier hoor ik thuis, en ik ga niet weg omdat een gek me dat gebiedt.’

3. 1Wat is de reden om dit niet te zeggen? 2Wat kan de reden anders zijn dan dat jij deze vreemdeling binnen had genodigd om jouw plaats in te nemen en jou een vreemde voor jezelf te laten zijn? 3Niemand zou zichzelf zo nodeloos uit zijn huis laten verdringen als hij niet dacht dat er een ander huis bestond, meer naar zijn smaak.

4. 1Wie is de vreemdeling? 2Is het angst of ben jij het die ongeschikt is voor de woning die God Zijn Zoon heeft toebereid? 3Is angst het Zijne, naar Zijn gelijkenis geschapen? 4Is het angst die liefde compleet maakt en door haar wordt gecompleteerd? 5Er is geen woning die liefde én angst kan huisvesten. 6Ze kunnen niet naast elkaar bestaan. 7Als jij werkelijk bent, dan moet angst wel een illusie zijn. 8En als angst werkelijk is, dan besta jij niet eens.

5. 1Hoe eenvoudig dan laat het vraagstuk zich oplossen. 2Wie angst voelt, heeft slechts zichzelf ontkend en gezegd: ‘Ik ben de vreemdeling hier. 3En dus laat ik mijn huis over aan iemand die meer op mij lijkt dan ikzelf, en geef hem alles wat ik dacht dat mij toebehoorde.’ 4Nu is hij noodgedwongen verbannen, niet wetend wie hij is, onzeker over alles behalve dit: dat hij zichzelf niet is, en dat zijn huis hem is ontzegd.

6. 1Waar zoekt hij nu naar? 2Wat kan hij vinden? 3Wie zichzelf een vreemde is, kan geen thuis vinden waar hij ook zoekt, want hij heeft zijn terugkeer onmogelijk gemaakt. 4Hij is de weg kwijt, tenzij een wonder hem op het spoor komt en hem toont dat hij nu geen vreemdeling is. 5Het wonder zal komen. 6Want in zijn huis verblijft nog altijd zijn Zelf. 7Het heeft geen vreemdeling binnen genodigd en heeft geen wezensvreemde gedachte aangezien voor Zichzelf. 8En Het zal het Zijne tot zich roepen in de erkenning van wat het Zijne is.

7. 1Wie is de vreemdeling? 2Is hij niet degene die niet geroepen wordt door jouw Zelf? 3Je bent nu niet in staat deze vreemdeling in je midden te herkennen, want je hebt aan hem je rechtmatige plaats afgestaan. 4Toch is jouw Zelf even zeker van het Zijne als God is van Zijn Zoon. 5Hij kan niet in verwarring verkeren over de schepping. 6Hij is zeker van wat Hem toebehoort. 7Geen vreemdeling kan tussen Zijn kennis en de werkelijkheid van Zijn Zoon in staan. 8Hij weet niet van vreemdelingen. 9Hij is zeker van Zijn Zoon.

8. 1Gods zekerheid volstaat. 2Wie Hij Zijn Zoon weet, hoort thuis waar Hij Zijn Zoon voor eeuwig heeft geplaatst. 3Hij gaf jou antwoord die vraagt: ‘Wie is de vreemdeling?’ 4Hoor hoe Zijn Stem jou rustig en beslist verzekert dat jij geen vreemde voor je Vader bent, noch dat jouw Schepper tot een vreemde voor jou is gemaakt. 5Wie God verbonden heeft, blijven voor eeuwig één, thuis in Hem, Hemzelf niet vreemd.

9. 1Vandaag zeggen we dank dat Christus gekomen is om in de wereld te zoeken naar wat Hem toebehoort. 2Zijn visie ziet geen vreemden, maar aanschouwt de Zijnen en verenigt zich vreugdevol met hen. 3Zij zien Hem als een vreemde, want ze herkennen zichzelf niet. 4Maar wanneer ze Hem welkom heten, herinneren zij het zich. 5En Hij leidt hen weer met zachte hand naar huis, waar zij thuishoren.

10. 1Niet één wordt er door Christus vergeten. 2Niet één brengt Hij jou niet in herinnering, opdat jouw thuis volledig en volmaakt mag zijn zoals het werd gegrondvest. 3Hij heeft jou niet vergeten. 4Maar jij zult je Hem niet herinneren totdat je naar allen kijkt zoals Hij. 5Wie zijn broeder verloochent, verloochent Hem, en weigert zo de gave van het zien te aanvaarden waardoor zijn Zelf duidelijk wordt herkend, zijn thuis wordt herinnerd en verlossing komt.